vrijdag 6 april 2012

De Bokkenrijders van de Mensstraat. (door Miel Bruls)



De Brakkender Gats in Hellebroek heette in de 18e eeuw de Menstraat. Zij voerde over de Bracken naar het gehucht Schuren, via een brug over de Geleenbeek. De moerassige beemden tussen de Laarhof en de Nuinhof waren omgeven door eeuwig groen weiland. Links in het Gatsken stonden twee eenvoudige huisjes tegen elkaar, hier woonden de knechten van de rijke boeren van Hellebroek.

In het eerste huis: Steven Drummen, die op 9 maart 1699 in Meerssen geboren was, als zoon van Johan Drummen en Judith Knols. Hij was in 1719 in Wijnandsrade getrouwd met Gertrud van Eel, die 10 jaar ouder was. Zij was een dochter van Theo van Eel en Mechtel Driessen. Steven is een arme boerenknecht, en wordt later Bracken Steven genoemd, omdat hij bij de Bracken woont. Zijn oudste dochter Judith is nog in Wijnandsrade geboren, een maand voor zijn huwelijk. In 1720 verhuist het gezin naar de Menstraat in Hellebroek, alwaar Theo, Johan en Mechtel geboren worden.

Steven is eigenlijk schoenlapper van beroep, maar heeft maar weinig klanten in de afgelegen buurt. Hij werkt daarom als overknecht op de grote boerderij van Peter Horstmans. Hier komt hij in contact met de latere Bokkerijders Christiaen Reumkens en Joannes Crans uit Hoensbroek. Ook zijn buurman Arnold Coenen is een arme dagloner. Hij is de enige zoon van Frans Coenen en Katrien Meytgens uit Hellebroek, die ook nog 5 dochters hebben. Nol, geboren op 17 juli 1702, is niet getrouwd en wordt in de wandel "Frenskens Nol" genoemd. Nergens is het onderscheid tussen de rijke grondbezitters en hun knechten schrijnender als in Hellebroek.

Door de armoede gedreven, beroven de Bokkenrijders, na 1730 de rijke kerken van hun bezit. Op Palmzondag 1731 is de kerk van Wijnandsrade aan de beurt. Een venster tegenover het huis van Paul van Neel wordt geforceerd en uit het tabernakel stelen ze de zilveren ciborie en het gouden maantje van de monstrans. De snoodaarts smijten de hosties over het koot, en beroven Maria van haar blauwe, zijdenkleed. Door een raampje komen ze ook in de sacristie en nemen alle miskleren en ampullen mee. Koster Flubert Coenen heeft op 11 februari 1744 alles moeten opschrijven voor de rechtbank. In 1735 plunderen 25 dieven de kerk van Nuth. De bende bestaat voomamelijk uit de vildersfamilie van Mathijs Ponts van de Akerstraat in Hoensbroek, versterkt met ene Joannes Heijligers uit Nuth.

Ook de vrouwen doen mee, vermomd in manskleren. De buit is groot en Brakken Steven en Frenskens Nol sluiten zich nu bij de bende aan. Hun huis in de afgelegen Menstraat is een ideaal verzamelpunt voor de rovers. In 1736 doen ze mee bij de overval op de kerken van Amstenrade en Brunssum. Ook de wever Willem Vaessen uit Hellebroek en de haammaker Bavo Hausteder uit Tervoorst zijn erbij. Ook voor Willem en Anna Weustenraed, met 6 kleine kinderen, is het stelen of honger lijden. In 1738 zijn de Nuther Bokkerijders medeplichtig aan de overval op de kapelanie van Hoensbroek, samen met het schuim van Schinnen o.l.v. Geerlingh Daniels: Jan Catsberg, alias de Roode Speelman van Nagelbeek en zijn zoon Henske, Marien
Hentjen Witmaeckers van Schinnen, Teunke Winckens uit de Beemden van Wolfshagen en 't Scheuerke van Thull. Ook de slotenmakers Wijn en Hendrik Meels uit Merkelbeek zijn voor de bende onmisbaar. Dan wordt de boter en het spek gestolen bij boer Mathijs Hautvast in Grijzegrubben, en de buit wordt verdeeld bij Bavo de haemmaecker aan de Putweg.

Maar de ellende van de armen blijft voortduren, vooral als van oktober 1739 tot mei 1740, 6 maanden bittere poolkoude heerst. In 1741 wordt vlees gestolen bij buurman Peter Corten in de Menstraat. In den nacht van 6 maart 1742 volgt de inbraak in de winkel van Clemens te Sittard en ook bij de overval op 18 en 19 juli op de hoeve van Essers in Magerau bij Merkstein ontbreken de drie uit Nuth niet.
De bewoners worden mishandeld en het dienstmeisje verkracht door de gebroeders Ponts. Een week later doodt Mathijs Ponts bij de overval op de herberg "De Beukenboom" te Limbricht de waardin met zijn rijpistool. In 1743 beginnen de schepenbanken eindelijk strenger op te treden. Op 10 april wordt de afdoener Mathijs Ponts gearresteerd, bekent op de pijnbank meer dan 20 diefstallen en noemt zijn complicen. Steven Drummen en Nol Coenen gaan in Nuth bij kerk en kerkhof wonen, vanwege het asylrecht mocht men ze daar niet arresteren... Christiaen Reumkens wordt gevangengezet op kasteel Hoensbroek, maar ontsnapt een maand later. Zijn cel wordt dezelfde dag ingenomen door Lens Knooren uit Vaesrade. 8 oktober worden de Catsbergs van Schinnen en de Meelsen van Merkelbeek gearresteerd. En 9 dagen later zitten Nol Coenen en Steven Drummen gevangen op kasteel Reymersbeek. Ook Anton Winckens, gedetineerd op kasteel Ter Borch, verraadt na marteling de namen van 20 vagebonden. Op de heide bij Treebeek worden op 12 november 6 bendeleden uit Hoensbroek terechtgesteld, en 1 week later Hendrik, Vlijn en Greet Meels uit Merkelbeek.

Op de Danikerberg worden 1 maand daarna 5 rovers uit Schinnen opgehangen. De schrik zit er danig in en de beide Nuthers weten wat hun te wachten staat. 
Op 23 november wordt Brakken Steven weer uit de keldergevangenis gehaald, om voor de Schepenbank te verschijnen. Hij ziet er bleek uit en zijn vuile kiel en korte broek passen niet meer. Bij het zien van de duimschroeven heeft hij alles bekend, zelfs dat hij "vleeselijcken omganck met een moederschaep" heeft gehad. Streng maar met kompassie zien de schepenen in hun deftige kleren op hem neer: Goris Gorissen, Mathijs Hautvast en Hubert Coenen, de elite van Nuth.

Voor de gevangenen breekt een vreselijke winter aan, en ook de lente is zonder hoop. Steven maakt zich zorgen over zijn gezin, hij heeft toch alles voor hen gedaan. Alleen met de jongste kinderen komt zijn vrouw op bezoek, want Judith is dienstmeisje in Aubel en Theodorus is soldaat in Hollandse dienst, Ook Houb Palmen uit Vaesrade, "den langen Houb", zit vast in kasteel Hoensbroek en zijn vrouw Gertruid Krans probeert hem vrij te krijgen.

Na de Pasen gaaf ze naar Reymersbeek om z.g. een varken te kopen. Door het kettinggat kan ze met Steven spreken: "Waarom hebt ge mijn Houb vals beschuldigd?"  Steven antwoordt: "Zij hebben me geld voor toeback gegeven, maar Houb is een eerlijck man. Ick hebbe daer eenen last van, als den Felster berg op migh lag." Houb Palmen is later vrijgesproken, maar voor Nol Coenen en Steven Drummen wordt op 12 juni 1744 het doodvonnis geveld".

Frenskens Nol, 43 jaar, sterft dezelfde dag in zijn cel, maar zijn lijk wordt naar de galg bij Kathagen gesleept en daar begraven. Op 16 juni trekt heel Nuth naar het galgenveld. Voorop schout Corneli met de rode, doornen justitieroede, omringd door de schepenen. De schutterij beschermt de kar van de veroordeelde tegen de nieuwsgierige massa. Aangekomen bij de galg zijn zelfs de kinderen doodstil. Pastoor Wolters spreekt het laatste woord, maar Brakken Steven hoort het niet. Hij ziet alleen zijn vrouw en kinderen. De beul wurgt hem aan een paal en verbrandt zijn lijk op de brandstapel. Als de zwarte wolken rood worden van de ondergaande zon, keren de Nuthers terug naar huis en haard. Zij hebben een medeburger terechtgesteld en hun bezit is weer veilig. De huizen aan de Menstraat worden de zondag er op, na de mis, verkocht aan Christiaen Nuchelmans uit de Keut ( nu huis van Winand Schiffelers ) en aan Judith Drummen, want Christiaen staat borg voor de dochter van de Bokkenrijder.